“Een monocultuur is nergens goed voor, daar wordt niets beter van”
Vincent Luyendijk pleit voor een nieuwe ruimtelijke meeteenheid: de maatschappelijke waarde per vierkante meter
Het creëren van een gezonde leefomgeving is een per definitie domein overstijgend vraagstuk, aldus Vincent Luyendijk, strateeg en adviseur duurzaamheid. Duurzame oplossingen kunnen alleen tot stand komen door samenwerking tussen enerzijds (sport)organisaties en gemeenten en anderzijds tussen gemeentelijke afdelingen. Haal schotten weg, vorm coalities, is zijn boodschap. “Onderliggend willen we allemaal hetzelfde en dat is dat mensen gezond en gelukkig zijn.”
Auteur Frans Oosterwijk | Dit artikel verscheen in een uitgave van Sportaccom.
De fiets! Die is behalve trouw metgezel ook een soort metafoor voor zijn leven geworden. Ook heeft de tweewieler, in zijn sportieve en alledaagse gedaante, deuren voor hem geopend die anders waarschijnlijk gesloten waren gebleven.
In zijn jeugd, als scholier en student in Rotterdam, was de fiets voor Vincent Luyendijk nog gewoon vervoermiddel. Dat veranderde toen hij in 1999 na zijn studie bedrijfskunde samen met anderen het innovatie- en ontwerpbureau IN10 begon, en daar zestien jaar leiding aan gaf. Een van de bekendste projecten van IN10 was het chique wielerblad Soigneur, in prachtige vormgeving en met bijzondere wielerfoto’s. “Toen we een Engelse editie maakten zeiden ze in Rotterdam bij boekhandel Donner: dit is niet voor wielerfans maar voor mensen met smaak. Dat vond ik wel een goede typering. Het maakte niet uit dat het over wielrennen ging, het was eerder een soort concessie-loos maken wat we zelf mooi vonden.”
Na IN10 werd Luyendijk in 2016 algemeen directeur van de Koninklijke Nederlandse Wieler Unie. “De wielerfiets was mijn entree. Maar het ging in die functie ook vaak over de fiets in het algemeen. Kwam er een wielerdelegatie over uit Amerika, dan vertelde ik bijvoorbeeld ook over het Nederlandse fietssysteem.” Luyendijk is al jaren weg bij de KNWU, maar sinds vorig jaar bestuurslid van de Fietsersbond. Dat verbreedde zijn blik nog meer. ‘Als je als fietser gebruik maakt van de publieke ruimte, vraag je je vanzelf af: hebben we die wel zo ingericht zoals we hem willen inrichten? Wordt die ruimte goed benut? Of het nu gaat over stedelijk of landelijk gebied en de plaats daarin van bijvoorbeeld sportaccommodaties, de vraag of we de ruimte wel goed hebben ingericht, met alle vragen en uitdagingen waar we voor staan, is het thema geworden waar ik liefst over praat en graag aan bijdraag.”
Eenzijdigheid
In 2016 richtte Luyendijk Horizons op, ‘Innovatie netwerk voor een duurzame toekomst’ (zie www.horizons.eco). “Met teams van ondernemers, ontwerpers, experts en onderzoekers staan we organisaties en steden bij om te bouwen aan een duurzame leefomgeving”, licht hij toe. “We combineren strategische ervaring met een pragmatische aanpak op thema’s als ‘vitale steden, duurzame mobiliteit, energie, sport, natuur en ecologie.” Horizons staat onomwonden voor een ‘gezonde, duurzame leefomgeving’ en de omslag in denken die daarvoor nodig is. “In het verleden zijn op het vlak van de ruimtelijke ordening in ons land keuzes gemaakt die, als je er nu naar kijkt, niet altijd de allerbeste waren”, zegt Luyendijk diplomatiek. “Bijvoorbeeld hoe we de publieke ruimte alom hebben opgeofferd aan de auto, ten koste van het fietsverkeer.” Dezelfde eenzijdigheid ziet hij terug in de aanleg van sportparken en -accommodaties. “Dat is jarenlang een soort monocultuur geweest. Zo van: we zetten er een hek omheen en daarachter is alleen sport. Vandaar de stereotiepe inrichting: strakke, vierkante velden, wat bomen eromheen. Een quasi-groene monocultuur die met een gezonde, groene leefomgeving niets heeft te maken en ten koste gaat van de biodiversiteit.”
Procesbegeleider
Luyendijk houdt onvermoeibaar spreekbeurten over een gezonde, duurzame leefomgeving op scholen en bij organisaties die hem boeken voor een gastoptreden. Even onvermoeibaar brengt hij op LinkedIn relevante studies en ontwikkelingen onder de aandacht. Daarnaast is hij een veel gevraagd intermediair tussen gemeenten en maatschappelijke organisaties (waar onder vaak ook sportclubs en -organisaties) of tussen gemeentelijke afdelingen onderling. En dan niet als een gewiekste dagvoorzitter die een discussie aan elkaar praat, maar als een inhoudelijk geschoolde debater die van de hoed en de rand weet. “Vaak gaat het om partijen, organisaties, afdelingen die inzien dat ze met elkaar moeten samenwerken, om echt ergens te komen. En dan vragen ze mij om dat proces te begeleiden. Bij gemeenten gaat het vaak om afdelingen die moeten leren sámen over een onderwerp na te denken in plaats van ieder afzonderlijk. Ontschotting heet dat: het deelperspectief vervangen door een gemeenschappelijk perspectief. Dat klinkt eenvoudig, maar een nieuw perspectief roept ook nieuwe vragen op: waar moet elke afdeling dan op sturen? Hoe doe je dit integraal? Met wie werk je samen?”
Procesbegeleiding op dit vlak vergt permanente scholing. “Op dit moment ben ik bijvoorbeeld bezig met een opleiding Integraal Waterbeheer. Een intensief traject, via de Waterschappen, met een zwaar examen. Maar wel noodzakelijk. Want als je het over een gezonde leefomgeving hebt kom je onherroepelijk uit bij het thema water. In mijn kennis daarvan zat best wel een hiaat. Omdat water een van de grote thema’s is en nog veel groter gaat worden, wil ik het ook beter begrijpen. Ik ben scherp op onderwerpen waar ik te weinig van weet om er met fatsoen iets van te vinden. Dat los ik op door te zoeken naar plekken waar ik me kan bijspijkeren.”
De maatschappelijke waarde per vierkante meter
Terug naar die door hem geconstateerde ‘monocultuur’ van sportparken en -accommodaties. “Een monocultuur is nergens goed voor, daar wordt niets beter van”, zegt Luyendijk beslist. “Het is een ouderwetse manier van denken, bijna tegengesteld aan de principes van natuurinclusief en duurzaamheid, die uitgaat van een zo efficiënt mogelijke benutting van ruimte. Ervan uitgaande dat er genoeg ruimte is. En dat is tegenwoordig juist het probleem: die ruimte is er niet meer, ruimte is schaars geworden. En dan realiseer je je al snel dat aan die mono cultureel ingerichte ruimtes ook heel goed andere functies kunnen worden toegevoegd. Dat is ook het idee achter ‘open’ of ‘vitale’ sportclubs: zorgen dat er op voor sport bestemde ruimte meer gebeurt dan alleen sport. Bijvoorbeeld door een sportgebouw ook te gebruiken voor kinderopvang of huiswerkbegeleiding.”
Luyendijk pleit voor een nieuwe ruimtelijke meeteenheid: de maatschappelijke waarde per vierkante meter. “En dan niet wat een vierkante meter ruimte op de korte termijn aan waarde oplevert, maar juist vooral op de lange termijn. Met zo’n waarde meting wordt het interessant om te kijken naar de openbare ruimte en naar plekken die monocultuur zijn ingericht, zoals sportaccommodaties. Als je je afvraagt hoe die ruimte maximaal ingezet kan worden voor de maatschappelijke behoefte, de brede welvaart van mensen, dan ontstaat er een heel nieuw gesprek. Dan kan het best zo zijn dat sport na natuur of groen de tweede of derde functie wordt op zo’n park of accommodatie en dat dat helemaal niet erg hoeft te zijn.”
Eerste viool spelen
Nederland telt 25.000 sportparken- en accommodaties. 1% van onze nationale oppervlakte, ruim 300 vierkante kilometer, is sportterrein. Luyendijk ervaart dat de bereidheid van clubs en verenigingen om over de eigen schutting heen te kijken en samen met de afdeling groen, klimaat of buitenterrein in hun gemeente te zoeken naar een bredere, maatschappelijker benutting van hun accommodaties, groot is. “Iedereen die ik spreek is hiervoor te porren, anders zouden ze mij ook niet inschakelen. Ze zijn vooral op zoek naar een manier om dat gesprek te openen: hoe kunnen wij hier als sport een rol in vervullen?”
Bij de afdelingen sport en bewegen van gemeenten is die bereidwilligheid minder groot. “Daar heeft men nog sterk de neiging om sport als oplossing voor alle problemen te zien. Als ik met een afdeling sport op bezoek gaat bij een andere gemeentelijke afdeling zeg ik meestal vooraf: ga nou niet meteen alleen over sport praten. Zoek naar vragen en uitdagingen waar de mensen op deze afdeling mee te maken hebben. En stel de vraag: kunnen we daar vanuit sport en bewegen eventueel een rol in spelen? In plaats van eerste viool te spelen en jezelf te presenteren als: wij zijn de oplossing. Dat is echt een andere vorm van een gesprek voeren.”
Beoogd einddoel
Gevraagd naar een voorbeeld uit de praktijk waarbij die samenspraak goed is gelukt en waarbij de sport zich inderdaad kon begrijpen als deel van een groter geheel, noemt hij de case Sport Utrecht. “Daar vroeg men zich een tijdje geleden af: zou het niet geweldig zijn als in wijken als Leidsche Rijn, Vleuten, De Meern, iedereen lid werd van een sportclub in de wijk? Ik ben daar toen bij gehaald vanuit de vraag: hoe kunnen we dit idee het beste optuigen? Ik ben met 30 à 40 maatschappelijke en sportieve organisaties uit deze wijken, groot en klein, aan tafel gaan zitten; we hebben ons allereerst gebogen over de vraag: is dit wel de juiste vraag? Willen we een sportclub voor de wijk of willen we iets anders? Dat ‘iets anders’ werd vervolgens geherformuleerd tot: de sportiefste wijk. Hoe zorgen we er voor dat Leidsche Rijn de sportiefste wijk van Nederland wordt? En wat is daar voor nodig?”
In de daaropvolgende discussie, herinnert Luyendijk zich, ging het woord sportief in de weg zitten omdat het suggereerde dat het toch weer over sport moest gaan. “Terwijl het bij elkaar brengen van deze organisaties vooral was bedoeld om tot samenwerking te komen op domeinen welzijn, zorg, onderwijs en sport, en de gemeente te bewegen tot maatregelen op het gebied van mobiliteit. Uiteindelijk hebben de organisaties tegen elkaar gezegd: onderliggend willen we allemaal hetzelfde en dat is dat inwoners hier gezond en gelukkig kunnen zijn en gezond en gelukkig van de wijk gebruik kunnen maken. Dát zijn we als beoogd einddoel gaan schetsen. In plaats van ‘sportiefste wijk van Nederland’ werd het: in Leidsche Rijn groei je gezond en gelukkig op. En vanuit dat einddoel zijn we terug gaan redeneren: wat moeten we met zijn allen doen om dit voor elkaar te krijgen? Er werden allerlei nieuwe initiatieven en programma’s bedacht, waar al bestaande programma’s bij aanhaakten, en er bestaat nu een brede coalitie van partijen die werkt aan een gezamenlijke doel: Leidsche Rijn, de gezondste wijk van Nederland.’
Theory of Change
De werkwijze om eerst een gezamenlijk eindpunt te formuleren en dan een programma-agenda over de weg daar naartoe, in plaats van andersom, staat bekend als de Theory of Change, een strategie en manier van denken die vooral bedoeld is om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen en de samenwerking tussen organisaties van uiteenlopend signatuur, in een stroomversnelling te brengen.
“Het is een traject van de lange adem”, aldus Luyendijk, “want je moet van bovenaf en van onderop én in een gemeenschappelijke taal partijen overtuigen om vanuit hetzelfde belang te werken en daar afspraken over te maken. Als je aan de andere kant begint en uitgaat van wat alle partijen nu doen en hoe ze daarin kunnen samenwerken, dan kom je nooit bij dat gezamenlijke eindpunt uit. Mijn rol was zorgen dat het einddoel in de steigers werd gezet en het proces van verbinding van de kant werd geduwd. Daarna hebben de mensen van Sport Utrecht het weer opgepakt.”
Kun je langs die weg ook partijen die onwillig zijn om samenwerken toch bij elkaar brengen? In Zuid-Limburg wordt, vooral in de periode van de Amstel Gold Race, door bewoners en toeristenbranche enorm gemopperd op de toerfietsers die de streek onleefbaar zouden maken.
“Als bestuurslid van de Fietsersbond heb ik wellicht een te gekleurd profiel om daar vrede te kunnen brengen. Maar de kwestie is vergelijkbaar. Ook daar kun je heel goed de vraag stellen: wat willen we met zijn allen? Iedereen zal dan waarschijnlijk zeggen: dat het hier floreert, dat iedereen gelukkig is, dat we fijn kunnen leven met elkaar en ook nog een goede boterham kunnen verdienen. De vraag is alleen of deze vraag nog wel gesteld kan worden en of iedereen zich niet al te diep heeft ingegraven in de loopgraven van het eigenbelang. Mensen zijn het vaak over veel meer eens dan ze denken. 80 procent is common ground, voor iedereen gemeenschappelijk. Alleen zet men perspectieven vaak liever tegenover elkaar dan mensen aan te sporen ook vanuit het perspectief van de ander te denken en samen plannen te maken.”
“Ben je bereid om het eigenbelang te ontstijgen en vanuit een algemeen belang te denken, daar zit meestal het spanningsveld. Lukt het om partijen mee krijgen, dan vind je vaak ook snel die common ground, is mijn ervaring. Dat is althans het spel. Overigens is dit Limburgse conflict een pars pro toto voor de slag om de ruimte die overal in ons land gaande is. In geen ander land is het ruimtevraagstuk urgenter dan juist in Nederland, by far het dichtst bevolkte land ter wereld. Als we zeeën van ruimte hadden had Limburg die discussie niet.”
Efficiency
Die slag om de ruimte wordt naar de mening van Luyendijk extra op de spits gedreven omdat veel ruimte in ons land zo obsessief-eenzijdig op basis van efficiency is ingericht. “We moeten op straat zo snel mogelijk van a naar b. Mais moet zo snel mogelijk kunnen groeien om als veevoer te dienen. In stallen moet zoveel mogelijk vee per vierkante meter gehouden kunnen worden. Waar je ook kijkt, overal is die slag om de ruimte gaande en overal zitten we vast aan oude keuzes. Vandaar mijn pleidooi voor een manier om de maatschappelijke waarde per vierkante meter te meten. Vraag je naar de maatschappelijke waarde op lange termijn, dan krijg je ongetwijfeld een andere uitkomst dan wanneer je vraagt naar die waarde op korte termijn. En maak je andere keuzes. Dan bouw je geen grote distributiecentra, zet je het mes in de intensieve veehouderij en blijf je weg van elke monocultuur. Dan stem je je keuzes veel meer af op het belang van de natuur en voeg je aan ruimte zoveel mogelijk verschillende bestemmingen en functies toe.”